Ik vond peuter tot kort geleden altijd een bikkel. Ze weet goed wat ze wil en als ze zich onderweg naar haar doel pijn deed, dan was dat niet zo belangrijk. Dóór, voor het doel wegloopt!
Als ze een keer echt viel, dan moest ze natuurlijk wel huilen, maar dan hielp het haar heel goed om te vertellen wat er was gebeurt: ‘Je deed dit, toen gebeurde er dat, je viel zo, en nu heb je hier pijn.’ Oké helder mama, ik ga weer spelen! En weg was ze.
Ze kon zo’n bikkel zijn dat mensen wel eens zeiden: ‘Och arm kind, alsof ze denkt dat ze niet mág huilen.’
Nou mensen, reken maar dat ze haar huilbundel echt wel aan andere dingen opmaakt en dat ik elke maand extra huiltegoed opwaardeer, maak je geen zorgen!
Sinds kort is het woord ‘bikkel’ echter uit haar woordenboek geschrapt. Mijn peuter heeft de hele dag door ‘pijijijn’:
- Als ze een (voor mij onzichtbaar) plekje op haar arm ziet: ‘Mama! ik heb pijijijn!’
- Als ik haar per ongeluk aanraak: ‘Je botst op mij! Ik heb pijijijn!’
- Als ze drie weken geleden is gevallen en ze heel erg zoekt naar resten van de schaafwond: ‘Ik heb pijijijn!’
- Als ze expres valt. In de woonkamer. Op een kussen. Vijftien keer achter elkaar: ‘Ik heb pijijijn!’
- Uit het niets: ‘Ik heb me gestooooootuh! Ik heb PIJIJIJN!’ ‘Waar heb je je aan gestoten?’ ‘Dááraan!’ ‘Je bent daar niet eens in de búúrt geweest!’
De ene pijn is wat gruwelijker dan de ander: Soms komt ze het me verongelijkt vertellen: ‘Ik heb pijn!’ Hoe durft de pijn mij pijn te doen!
Soms valt ze uit het niets op de grond: ‘Ik kan niet meer looooooopuh!’, kijkt ze erbij alsof ze echt spontaan haar benen heeft gebroken en weigert op te staan.
Soms heeft ze ineens pijn in haar kniezel (als u het weet, mag u het me vertellen!).
Altijd moet ze lachen als ik vraag of ze niet ook heel erg pijn heeft in haar haar. Of in haar nagels. ‘Natuurlijk niet mama! Dat doet toch geen pijn! Gekke mama!’
En natuurlijk, af en toe, doet ze zich écht heel erg pijn. En dan ben ik nog helemaal niet klaar met haar vasthouden, maar dan is ze zo weg.
Haar opa roept bij de naarste val of stoot altijd na een seconde huilen: ‘Zo, klaar! Over!’
Haar opa, mijn vader. Je weet dus wel ongeveer hoe ik ben opgegroeid. Dat wil ik niet doorgeven, dus ik probeer elk pijntje serieus te nemen. Dat varieert van die stevige knuffel en haar nooit meer willen loslaten tot een: ‘Ach meisje toch’ en een aai over haar bol omdat ik haar maar lichtjes aanraakte toen ik langs haar liep.
Beetje lastig wordt het nu ze op mijn lichaam ook naar plekjes en vlekjes speurt en dan helemaal in shock roept: ‘O mama! Je hebt pijn!’. ‘Nee hoor, dat doet geen pijn!’ ‘Maar je hebt bloed!’ Ja, ik heb gelukkig bloed. Ín mijn lichaam.
‘Nee hoor, dat gaat vanzelf weer over!’
De pleisters zijn hier niet aan te slepen maar die leveren natuurlijk ook weer helse pijnen op als ze er af moeten.
Maar prima: als je pijn hebt en je wilt medeleven: ik ben er!
Deze fase duurt echter al minstens zes weken en ik moet eerlijk bekennen dat 50 ‘gruwelijke’ pijnmomenten op een dag me wel een beetje veel zijn en dat ik rond oninvoelbare pijn nummer 15 (nog voor negen uur ’s ochtends) al de neiging heb om met mijn ogen te rollen. En helaas is het ook zo dat als pijn nummer triljoenzesentwintig (net als ik wil dat ze gaat slapen) echt pijn doet, ik het medeleven wel een beetje bij elkaar moet schrapen.
Ik probeer mijn best te blijven doen. Deze fase zal ook wel zijn nut hebben en ik hoop vooral dat ze opgroeit met een empathisch hart.
Ik vrees dat we er nog niet helemaal zijn…
Ik was aan de telefoon en vergat weer eens totáál dat ik een dochter heb die helse pijnen lijdt en medeleven behoeft.
Ze maakte me dat kenbaar door aan mijn oren te trekken.
‘Wil je dat niet doen, dat doet pijn!’, zei ik.
‘Gaat vanzelf wel weer over mama!’